20071015

Het rood-groensysteem

Een kleur is een arbitrair, ideologisch quantum.

In het modernistische systeem figureren drie hoofdkleuren: rood, geel en blauw. Dit systeem is niet geschikt om optische menging en de werking van het oog uit te leggen. Het spectrum van zichtbaar licht is continu en wordt door het oog opgedeeld door differentiatie tussen (slechts) twee dicht bij elkaar liggende gevoeligheden (min of meer 'rood' en 'groen') en één wat verder gelegen ('blauw').

De kleuren liggen niet mooi naast elkaar maar zijn, zoals harmonische klanken, een deel van elkaar. De verhouding tussen rood en groen kan misschien vergeleken worden met de verhouding tussen octaaf en kwint. Blauw is de kleur van de verdieping, de uitbreiding van het spectrum in de onbegrensde richting van kleinere golflengtes.

Het rood-groensysteem is wellicht een equivalent van het systeem van gevaar en niet-gevaar, een eerste differentiatie van golflengtes. De frequentie tussen 420 en 700 nanometer was bruikbaar gelegen tussen de golflengtes van de energetisch naburige, op elkaar gerichte levensvormen in en werd door hen in gebruik genomen als arena van communicatie. Blauw is dan een evolutionaire stap, een verdieping. De frequentie tussen 540 en 390 werd verkend als uitbreiding van de bestaande arena, verfijning van het zintuig en verdieping van TR.

Licht is op niveau van het elektron wat geluid is op atomair/moleculair niveau. Lichtdifferentiatie is een evolutionaire stap, een verdieping na de vorming van het gehoor en de tastzin.

Waar de receptie van druk gebruik maakt van de ruimte en de ontleding (of primaire differentiatie) van geluid zich afspeelt in de tijd, heeft het licht zijn arena in de tijdruimte.
Door differentiatie in TR wordt een enorme gevoeligheid bereikt. Er zijn slechts drie soorten kegeltjes, maar de gevoeligheid ervan is variabel, zodat in principe oneindig veel gradaties van respectievelijk rood (L-kegeltjes), groen (M) of blauw (S) waargenomen kunnen worden.

Door onderlinge vergelijking beslaan de Gauss-curves van kegelgevoeligheid het hele ons bekende spectrum van rood (L), oranje (veel L, weinig M), geel (L en M), groen (veel M, weinig L), blauw (S) en violet (L plus S).

(zie afbeelding, http://nl.wikipedia.org/wiki/Kleur)

Niet afzonderlijke waarnemingen bereiken het bewustzijn maar een synthese, beeld.
De waarneming gebeurt niet passief maar actief in de ruimte, door differentiaties.
De recepties van rood, groen of blauw worden gedifferentieerd ten opzichte van de receptie van naburige kegeltjes of ten opzichte van in de tijd naburige recepties. De snelheid van het licht krijgt zijn waarde ten opzichte van de snelheid van het eigen oog en lichaam.
De differentiatie die de basis vormt van de waarneming is te danken aan de snelheid van het licht. Wat betreft het zien, is er steeds teveel. Het (licht) gaat steeds te snel. De waarneming moet voortdurend werken met aftrekking, deling, integratie om de informatie samen te vatten. De stroom van prikkels veroorzaakt door het licht moet met voortdurende moeite gekanaliseerd worden, in tegenstelling tot geluid en tast, die minder ingedamd door het lichaam kruipen.

Vanuit het standpunt van de levensvorm zijn de verschillende zintuigen analoge instrumenten, noodzakelijk onoverdacht blijvend in de mate dat ze deel uitmaken van het zijn van de levensvorm, die wat betreft consistentie hooguit een verre echo laat horen van een ‘gouden getal’ of verhouding, en dus een niet-ondeelbare eenheid vormt, een evolutionair quantum dat erop gericht is de levensvormen waaruit het opgebouwd is gelijk te schakelen, zich er niet in te zien uiteenvallen.

Dat zien en horen (niet in onze/mijn maar) in hun eigen essentie geen analoge instrumenten zijn, valt op als je een willekeurige eigenschap (een veruitwendiging die tot ons komt via wetenschap, kunst of andersoortige ervaring) van beide met elkaar vergelijkt. Het horen vindt plaats in de ruimte (de architectuur van het oor en de bewegingscapaciteit van de trilhaartjes) via de afwikkeling van de tijd. Het zien gebeurt in de tijd via de ruimtelijke differentiatie (tussen de lichtimpulsen). Het horen is een ruimtelijk ding dat zijn plaats vindt in de tijd, het zien is door de lichtsnelheid essentieel een tijdelijk ding, dat ontstaat door een actief gebruik van de ruimte en plaatsvindt in TR.
De band tussen de zintuigen is er een van complementariteit, tegenstelling van essentie.


20070912

Een enorme leegte

In augustus 2007 werd de ontdekking bekendgemaakt van een leegte in de kosmos met een diameter van een miljard lichtjaar. Het omvat geen sterren, geen sterrenstelsels en zelfs niet de onzichtbare en mysterieuze donkere materie. Tevoren zijn al twee, kleinere, leegtes in het universum gevonden. Maar noch observaties tot op vandaag, noch grootschalige computersimulaties hebben het bestaan van zo'n gigantische leegte laten verwachten. 'Wat wij hebben gevonden, is niet normaal', aldus De Tijd van vrijdag 24 agustus 2007 met een citaat van astronome Liliya Williams.

De ontdekking van een grote leegte is een verkennende stap op de as van TR-verdichting, basiselement voor een alternatief, relativistisch raster voor de kosmos.

Morfogenetica: de evolutionaire vorm in TR


Rupert Sheldrake gebruikt het morfogenetisch veld als basiseenheid van de evolutionaire biologie. Het is een ruimtelijke eenheid, die past in een niet-cartesiaans referentiestelsel waarbij de dimensies van tijd en ruimte samengenomen worden tot één dimensie ten opzichte andere dimensies. (Rupert Sheldrake, Morphic Fields and Morphic Resonance. An Introduction. www.sheldrake.org/Articles&Papers/papers/morphic/morphic_intro.html)


Sheldrake laat de evolutionaire biologie toenadering zoeken tot de astrofysica, met evolutionaire vormen die terugstrekken tot de big-bang.

De big-bang is een evolutionaire vorm, echter onderhevig aan een zekere ruis van zelfonderzoek/denken op de rand van de gekende fijnheid/verdieping: de big bang met zijn gevolgen ligt te dicht bij het individuele bewustzijn met zijn theorie.


The resonance of a brain with its own past states also helps to explain the memories of individual animals and humans. There is no need for all memories to be “stored” inside the brain
. (www.sheldrake.org)

De theorie van het morfologische veld is een verderzetting van het negentiende-eeuwse golfmodel. De moderne quantumfysica gaat uit van een gelijkwaardigheid van golf- en deeltjesmodel, maar het deeltjesmodel krijgt vaak het overwicht door de data die vrij komt door technologische vooruitgang. Het golfmodel, hoewel even consistent als het deeltjesmodel, biedt minder perspectieven tenzij in de andere richting, namelijk in de diepte. Een stap in deze richting is de deconstructie van het cartesiaanse assenstelsel.[1] De tijdruimte is niet langer een arena voor het onderzoek van fysische gebeurtenissen, maar wordt het voorwerp zelf van onderzoek.[2] De waarneembare dimensies (grootte, lokalisatie) zijn niet langer noodzakelijk relevante uitgangspunten.

De afwezigheid van een absoluut referentiesysteem is een allereerste beginsel van de relativiteitstheorie. Dit parallel bestaan van theorieën in verschillende modellen, bevordert niet de eenduidigheid van de wetenschap, maar wel haar creativiteit, rijkdom en heterogeniteit.

In de evolutionaire ruimte die Sheldrake verkent, is de cartesiaanse lokalisatie (binnen of buiten de schedel) niet relevant. Storage en plaats zijn termen van de negentiende eeuw, het tijdperk van de vitrinekast en de kruidenier.

De opslag gebeurt in een bepaalde trilling. Deze vindt plaats ‘op meerdere plaatsen’, in een ‘veld’ van cartesiaanse coördinaten, maar dit is een vertaling naar het deeltjesmodel, een optionele constructie rond een fenomeen dat zich beter laat uitdrukken in een golfmodel. De opslag gebeurt niet ergens binnen-in maar in de vorm van een trilling. De vorm is de (ten opzichte van de plaats) geëvolueerde basiseenheid van het informatietijdperk.


Het Kunstwerk (the Work of art etc.) als evolutionaire vorm


Tijdruimte niet als toneel maar als onderwerp, stof van het bestaan.

Harmonieën, modulaties, interferenties als vormgevende processen.

Niets bestaat eeuwig, elke fundamentele kracht komt voort uit iets anders, is gemoduleerd (Sheldrake spreekt van habits, niet enkel van biologische vormen, maar ook van fysische krachten en van het heelal, die overgedragen worden in velden)


Zoals de wetten van compositie, kleur en vorm in de beeldende kunst, is het compositorisch gedrag van de tijdruimte veranderlijk.

Niet de tijd of de ruimte is de ‘ether’, de sfeer waarin de mens leeft, maar de veranderlijkheid (bvb. verdichting,…) van tijdruimte (vertaald als alternatief voor de cartesiaanse assen). Hij zoekt deze veranderlijkheid in geboorte en dood, angst/pijn en genot, waanzin en depressie, meditatie en kunst.

Kunst zoekt naar de creatie van een gedreven, onderhoudende, ondersteunde veranderlijkheid van tijdruimte.

De complexe modulaties van de gitaar van Mark Knopler componeren een veranderlijke tijdruimte.


[1] The origins of this 20th century scientific theory began in the 19th century with fiction writers. Edgar Allan Poe stated in his essay on cosmology titled Eureka (1848) that "space and duration are one." This is the first known instance of suggesting space and time to be different perceptions of one thing. Poe arrived at this conclusion after approximately 90 pages of reasoning but employed no mathematics. In 1895, in his novel, The Time Machine, H.G. Wells wrote, “There is no difference between Time and any of the three dimensions of Space except that our consciousness moves along it.” He added, “Scientific people…know very well that Time is only a kind of Space.” (Wikipedia)

[2] Een gelijkvormige démarche in de diepte werd gemaakt door de filosofie toen het onderzoek naar de fundamenten van de filosofie waartoe Kant besloten had, zijn hoofdwerk bleek te zijn.