In het modernistische systeem figureren drie hoofdkleuren: rood, geel en blauw. Dit systeem is niet geschikt om optische menging en de werking van het oog uit te leggen. Het spectrum van zichtbaar licht is continu en wordt door het oog opgedeeld door differentiatie tussen (slechts) twee dicht bij elkaar liggende gevoeligheden (min of meer 'rood' en 'groen') en één wat verder gelegen ('blauw').
De kleuren liggen niet mooi naast elkaar maar zijn, zoals harmonische klanken, een deel van elkaar. De verhouding tussen rood en groen kan misschien vergeleken worden met de verhouding tussen octaaf en kwint. Blauw is de kleur van de verdieping, de uitbreiding van het spectrum in de onbegrensde richting van kleinere golflengtes.
Het rood-groensysteem is wellicht een equivalent van het systeem van gevaar en niet-gevaar, een eerste differentiatie van golflengtes. De frequentie tussen 420 en 700 nanometer was bruikbaar gelegen tussen de golflengtes van de energetisch naburige, op elkaar gerichte levensvormen in en werd door hen in gebruik genomen als arena van communicatie.
Licht is op niveau van het elektron wat geluid is op atomair/moleculair niveau.
Waar de receptie van druk gebruik maakt van de ruimte en de ontleding (of primaire differentiatie) van geluid zich afspeelt in de tijd, heeft het licht zijn arena in de tijdruimte.
Door differentiatie in TR wordt een enorme gevoeligheid bereikt. Er zijn slechts drie soorten kegeltjes, maar de gevoeligheid ervan is variabel, zodat in principe oneindig veel gradaties van respectievelijk rood (L-kegeltjes), groen (M) of blauw (S) waargenomen kunnen worden.
Door onderlinge vergelijking beslaan de Gauss-curves van kegelgevoeligheid het hele ons bekende spectrum van rood (L), oranje (veel L, weinig M), geel (L en M), groen (veel M, weinig L), blauw (S) en violet (L plus S).
(zie afbeelding, http://nl.wikipedia.org/wiki/Kleur)
Niet afzonderlijke waarnemingen bereiken het bewustzijn maar een synthese, beeld.
De waarneming gebeurt niet passief maar actief in de ruimte, door differentiaties. De recepties van rood, groen of blauw worden gedifferentieerd ten opzichte van de receptie van naburige kegeltjes of ten opzichte van in de tijd naburige recepties. De snelheid van het licht krijgt zijn waarde ten opzichte van de snelheid van het eigen oog en lichaam.
De differentiatie die de basis vormt van de waarneming is te danken aan de snelheid van het licht. Wat betreft het zien, is er steeds teveel. Het (licht) gaat steeds te snel. De waarneming moet voortdurend werken met aftrekking, deling, integratie om de informatie samen te vatten. De stroom van prikkels veroorzaakt door het licht moet met voortdurende moeite gekanaliseerd worden, in tegenstelling tot geluid en tast, die minder ingedamd door het lichaam kruipen.
Vanuit het standpunt van de levensvorm zijn de verschillende zintuigen analoge instrumenten, noodzakelijk onoverdacht blijvend in de mate dat ze deel uitmaken van het zijn van de levensvorm, die wat betreft consistentie hooguit een verre echo laat horen van een ‘gouden getal’ of verhouding, en dus een niet-ondeelbare eenheid vormt, een evolutionair quantum dat erop gericht is de levensvormen waaruit het opgebouwd is gelijk te schakelen, zich er niet in te zien uiteenvallen.
Dat zien en horen (niet in onze/mijn maar) in hun eigen essentie geen analoge instrumenten zijn, valt op als je een willekeurige eigenschap (een veruitwendiging die tot ons komt via wetenschap, kunst of andersoortige ervaring) van beide met elkaar vergelijkt. Het horen vindt plaats in de ruimte (de architectuur van het oor en de bewegingscapaciteit van de trilhaartjes) via de afwikkeling van de tijd. Het zien gebeurt in de tijd via de ruimtelijke differentiatie (tussen de lichtimpulsen). Het horen is een ruimtelijk ding dat zijn plaats vindt in de tijd, het zien is door de lichtsnelheid essentieel een tijdelijk ding, dat ontstaat door een actief gebruik van de ruimte en plaatsvindt in TR.
De band tussen de zintuigen is er een van complementariteit, tegenstelling van essentie.
